Radiobesturing
Aantal kanalen
Het benodigde aantal kanalen hangt af van wat voor model je gaat besturen:
Kies bij voorkeur niet voor het minimale aantal kanalen, want misschien heb je later de extra kanalen wel nodig voor een ander model.
Mode
De meeste Nederlandse modelvliegers hebben een mode 1-zender. Een minderheid gebruikt mode 2 (die in Amerika juist populair is). Kies de mode die voor je gevoel het best bij je past. Ga bij mode 2 wel na of je een instructeur kunt krijgen die ook mode 2 gebruikt.
Bij veel zenders ligt de mode vast en moet je bij aanschaf de juiste mode kiezen. Er zijn ook zenders waarvan je de mode kunt wijzigen.
Wil je zowel motorvliegtuigen als helikopters gaan besturen, dan is het handig om voor beiden dezelfde mode te kiezen. Je hebt dan maar 1 zender nodig.
Toewijzing van de besturingsfuncties aan de stuurknuppels
Bij motorvliegtuigen is het gebruikelijk om het motorvermogen en het rolroer aan de ene stuurknuppel toe te wijzen en het hoogteroer en het richtingroer aan de andere stuurknuppel. Heeft het model geen rolroeren, dan is het makkelijker om het richtingroer aan de stuurknuppel voor het rolroer toe te wijzen.
Bij helikopters zijn nick en roll meestal over beide stuurknuppels verdeeld, maar sommigen besturen deze functies liever met één stick (mode 2 of 4). Dat is niet met alle zenders mogelijk.
Computerzender
De meeste zenders hebben tegenwoordig een ingebouwde computer met een display en bedieningstoetsen. Zo'n zender biedt programma's voor verschillende modeltypen.
Voor een helikopter moet je curven kunnen programmeren die een relatie leggen tussen de stand van de stuurknuppel en het motorvermogen en de pitch.
Een goede zender heeft een dual rate/exponentieel-functie voor richting, hoogte(/nick) en rollen.
Bij voorkeur moet de zender ook een schakelaar hebben waarmee je snel kunt wisselen tussen instellingen voor verschillende vliegfasen, zoals opstijgen/landen en rondvliegen. Of - bij een helikopter - stilhangen ('hoveren') en rondvliegen.
Ook erg handig is een timer die aftelt zodra je gas geeft, en die na een instelbare afteltijd met een piepsignaal laat weten dat het tijd is om te landen (omdat de accu of brandstoftank leeg raakt).
De zender moet ten slotte de mogelijkheid bieden om de programmakeuze, de bijbehorende instellingen en de triminstellingen voor een aantal modellen op te slaan. Zo kun je de zender gemakkelijk omschakelen naar het model waarmee je wilt gaan vliegen.
De programma's, mixers en functies kunnen redelijk ingewikkeld zijn. Kies daarom een radiobesturing waarin deze zaken op een handige en begrijpelijke wijze zijn uitgewerkt. Download en vergelijk eens de handleidingen van de besturingen die je op het oog hebt.
Zendfrequentie
Hoewel er nog steeds verschillende frequentiebanden gebruikt mogen worden, kunnen we hier kort over zijn: kies een radiobesturing die op de 2,4 GHz-band werkt. Dergelijke radiobesturingen houden rekening met andere zenders binnen de frequentieband. Zo kun je met een gerust hart je zender aanzetten zonder iemand te storen of door iemand gestoord te worden.
Bereik
Voor modelvliegen in de open lucht moet de besturing een bereik hebben van ten minste 1,5 km. Er worden echter ook besturingen verkocht met een beperkt bereik van ongeveer 300 m. Meestal zijn dit besturingen die inbegrepen zijn bij een RTF-set met een minivliegtuig of een minihelikopter, bedoeld voor indoorvliegen of vliegen in een stadspark. Let dus op of de besturing 'full range' is.
Ontvangerantennes
De golflengte van de 2,4 GHz-band is ongeveer 12,5 cm. Elektrisch geleidende voorwerpen in deze orde van grootte (zoals de motor, de accu of een frame van 'koolstof') kunnen de ontvangerantenne afschermen van de zenderstraling. Het is daarom aan te bevelen om een ontvanger te kiezen met 2 antennes en te zorgen dat die antennes in verschillende richtingen staan. Zo zal er altijd ten minste één antenne zijn die de zender 'ziet'.
Er zijn ook besturingen met een dubbele ontvanger (een hoofdontvanger en een aparte satellietontvanger). Nodig is dit niet.
Alleen de ca. 3 cm aan het uiteinde van de antennedraad is de werkelijke antenne. De rest is afgeschermde draad, die geen enkele bijdrage aan de ontvangst levert. Kort de draad nooit in en zorg dat de draad onbeschadigd en vrij van knikken blijft.
Batterijen of accu's
Zenders en ontvangers die werken op eenmalig te gebruiken alkalinebatterijen zijn kinderspeelgoed en zijn te onveilig voor serieus modelvliegen. De zender en ontvanger behoren te werken op nikkel-metaalhydride (NiMH) of lithium-polymeer (LiPo) accu's.
Verder moeten de cellen van deze accu's vast met elkaar verbonden zijn. Een batterijenhouder met verwisselbare oplaadbare penlitecellen is uit den boze omdat de contacten door oxidatie zullen verslechteren en door de g-krachten onderbroken zullen worden.
Telemetrie
Steeds meer radiobesturingen hebben tegenwoordig telemetrie of zijn er op voorbereid. Echt nodig is telemetrie niet, maar voor één toepassing is het toch wel erg handig, namelijk het terugmelden van de staat van de motoraccu (bij een elektrisch aangedreven model). De maximale vliegtijd is namelijk afhankelijk van hoe je vliegt. Door met een timer te vliegen, is niet uit te sluiten dat de motor voortijdig stilvalt. Met telemetrie kun je doorvliegen totdat je ziet (en via een piepje hoort) dat het tijd is om te landen.